Op wat komen gaat
Wachten. Op iets of iemand, op een verandering of een doorbraak. Of misschien wel op een einde. Minne Velstra bevriest de tijd tot nét voor de ontknoping.
Grytsje Klijnstra
Vier jaar geleden pakte Minne Velstra (1962) zijn penselen weer op. Hoewel hij ooit de kunstacademie
had gedaan, was hij in de wereld van vormgeving en communicatie terechtgekomen. Oude liefde roest echter niet, dus besloot hij op zijn 49ste opnieuw zijn hart te volgen. Sindsdien produceert hij in een hoog tempo surrealistische olieverfschilderijen. De Leeuwarder kunstenaar Minne Velstra is terug.
Met Wachten, een reeks van negentien gelijknamige schilderijen, presenteert hij een overzicht in de wachtruimtes van de Friesland Zorgverzekeraar. De hoofdrolspeler van de doeken is steevast een eigenwijs wachtershuisje, dat bijna trots zijn zadeldakje omhoog houdt. We zien het huisje op onmogelijke plekken. Meestal op piepkleine eilandjes ingesloten door een kolkende zee, zich staande houdend op een klif of verspreid over eenzame kusten. De landschappen zijn verder van god en iedereen verlaten, waarmee het huisje niet alleen het enige is wat aan een menselijke aanwezigheid herinnert, maar ook zelf het karakter krijgt van een lone protagonist. Een vermenselijkt relikwie dat stug zijn taak blijft vervullen terwijl niemand kijkt en er niets valt te bewaken.
De schilderijen laten zich bekijken als scènes uit een apocalyptisch theaterstuk. Met als enige verticale compagnon een boom, die Velstra het huisje op het merendeel van de schilderijen als metgezel heeft meegegeven. Samen staan ze daar een beetje de tijd te trotseren. Op enkele werken lijkt het einde nabij, het huisje staat in brand, andere zijn omgevallen. Verder gebeurt er over het algemeen weinig. Niets te doen dan lijdzaam te wachten op het naderende onheil, of de redding, voordat ook het laatste restje beschaving verzwolgen wordt. Dat is althans de spanning die Velstra met zijn werk lijkt te willen oproepen. Met lage horizonnen geeft hij volop de ruimte aan onstuimige luchten en ruwe zeeën, steeds contrasterend met het nietige huisje. Hieruit zou de indruk moeten ontstaan dat ‘het’ ieder moment kan gebeuren. Zover komt het echter niet. Velstra haalt het momentum onderuit door zijn beeldelementen té onafhankelijk van elkaar te laten opereren. Een wild golvende zee gaat gepaard met een smetteloze blauwe lucht, een juist onheilspellende wolkenpartij krijgt spiegelgladde wateren. De bomen blijven immer keurig in het gelid. Geen van de meteorologische onstuimigheden krijgt vat op de bladeren, waarmee boom, lucht en zee zich niet alleen van elkaar distantiëren, maar ook de kijker emotioneel onbewogen blijft.Velstra heeft ontegenzeggelijk een goed oog voor compositie. Alles zit gebeiteld. Een flinke boom links voorin gaat gepaard met twee kleintjes rechtsachter, belangrijke elementen bevinden zich op een derde van het beeldvlak, kortom: zijn composities zijn afgewogen en perfect in balans. Esthetisch gezien niets op af te dingen, maar waar niets schuurt, blijft ook niets hangen. Dat heeft tot gevolg dat ook vervreemdende elementen, zoals de enorme rood-wit-blauwe strandballen die Velstra zo nu en dan aan zijn beelden toevoegt, eerder een esthetische rol vervullen dan een inhoudelijke. Het is zó zorgvuldig geplaatst en zo keurig complementair, dat je het gevoel krijgt naar een decor te kijken. Die afstandelijke keurigheid wordt versterkt door zijn bijna mechanische toepassing van oppervlaktetexturen. Het gebladerte van een boom heeft geen grillige, natuurlijke vorm, maar is door de schilder geheel opgebouwd uit gelijkvormige streepjes in drie tinten groen. Ook de andere beeldelementen zijn afzonderlijk met één textuur bedekt. Het doet misschien nog wel het meest aan een hyperrealistisch computerspel denken, waarin de programmeur alle elementen met één klik van een gegenereerde oppervlaktestructuur heeft voorzien. De werkelijkheid kopiëren is echter nooit de bedoeling geweest van Velstra. Het gaat hem om ‘de gedachten die aan de binnenkant van de ogen ontstaan’ en dat surrealisme klinkt er zeker in door. Zijn tijdloze schijnwerkelijkheid moet de vanitasgedachte (‘gedenk te sterven’), die volgens Velstra van zijn werk uit gaat, onderstrepen. Het kwetsbare huisje zou daarvoor op het punt moeten staan om door overweldigende golven te worden opgeslokt, maar daarvoor is de weergave te statisch en de zee te solide. Zijn woeste wateren ogen als stevig tapijt, waaruit zijn eilanden als polyester props omhoog steken. En daarmee is op een andere manier de cirkel ineens weer rond. Niet de wachtershuisjes maar wij lijken de hoofdrol te spelen, al is het waarschijnlijk niet op de manier die Velstra voor ogen had. In zijn Truman Show lijkt het erop dat er binnen niet onafzienbare tijd inderdaad verandering op zal treden. Omdat we binnenkort met ons bootje tegen de rand van de studio zullen varen.
Leeuwarder Courant, 9 oktober 2015